Adrianus Maka een bondslid van de FNV gedurende bijna 75 jaar. Hij begon als schoenmaker maar was het grootste deel van zijn leven postbesteller.
Stadsgezichten
Adrianus Maka: van schoenhersteller tot postbesteller
door Paul Kriele
Adrianus Maka, geboren 6 januari 1895, ging al jong met zijn vader mee naar de schoenfabriek van Van den Bergh, waar hij zijn opleiding in het schoenenvak kreeg. Schoenmaker is hij niet lang gebleven, hoewel hij de militaire dienst als bataljonsschoenmaker vervulde.
In 1914 stapte hij over naar de Post en is er verder zijn leven blijven werken. Meer dan 70 jaar is hij lid van de bond. Van jongs af aan al bij de r.k. PTT-bond St. Petrus, die opging in de FNV
Zijn vak, de diensttijd en de twee wereldoorlogen zijn inspiratiebronnen voor enkele anekdotes.
Als junkske van tien liep ik al aan de hand van vader naar de Mathildastraat waar de stoomschoenfabriek van Van den Bergh lag. Vader was een goed stanzer. Als vakman was hij gezien bij de firma. Uit grote huiden sneed hij de mooiste modellen voor de schoenfabricage. Op een dag vroeg vader aan zijn baas of ik er ook mocht werken. In ons huishouden van negen kinderen kwam er per week maar acht à negen gulden binnen.
Ik begon aan de uitgeeftafel. Je reikt het benodigde materiaal uit dat de stiksters, schoenmakers en stanzers in de hal nodig hadden. Als beginneling verdiende ik f. 1,25 in de week. Later in de zwikzaal en bij het umwelten, het omslaan van het bovenmodel over de binnenzool, verdiende ik een kwartje meer.
Ons Juliaantje
In de tijd waarin ik bij Van den Bergh werkte werd prinses Juliana geboren. Overal was het feest. Heel Nederland vierde de geboorte van het prinsesje. Het land was erg Oranjegezind. Bij Van den Bergh was het nooit anders als werken. Behalve op die dertigste april 1909. Op de geboortedag van 'ons juliaantje' stond alles op stelten. Iedereen liep van zijn plaats en iedereen maar juichen én zingen. Maar we moesten gauw weer naar binnen. Het bedrijf mocht geen vijf minuten stil staan. „Deurwerken!”, riep de chef.
Na acht jaar bij Van den Bergh te zijn geweest gaf ik mij op voor een functie bij de Post. Het toneelstuk „De verloren brief” was de aanleiding. Ik speelde er een postbesteller in. Het pak had ik geleend van Gerrit van Koolwijk uit de Luybenstraat. Diezelfde week stond de hoofdbesteller al aan de deur met het bericht dat ik maandag kon beginnen. Ik had bij mijn ouwe baas nog niet opgezegd. Toen ik het de schoenmeestersknecht Van Muyen vertelde van mijn nieuwe baan was zijn antwoord: „Ge zult het wel uit oew hoofd laten. Ge moet minstens veertien dagen opzeggen”.
Je stapte vroeger zo maar niet van de ene naar de andere baas. Het bedrijf was kwaad dat ik vertrok. Maar vader gaf me gelijk: „Je kunt beter een rijksbetrekking hebben, dan zit je goed”.
Ik was amper vijf maanden bij de PTT in dienst of ze stelden mij aan als hulp-besteller. Maar dinsdags nadat ik begonnen was stond vader al op straat. Mijnheer Van den Bergh had gezegd: „Uw zoon is weggelopen, dan kunt u ook wel gaan”. Vader ging op zoek naar ander werk. Het gemakkelijkst was om ober te worden, daar hoefde je niet veel voor te kennen. Zo ging hij de bediening in bij de stationsrestauratie en in 't Plantsoen in de melkkiosk. Binnen het halfjaar stond Van de Bergh op de stoep bij moeder thuis: „Frau Maka, uw man kan weer komen werken”. Ze zaten met een tekort aan stanzers en vader was een goed vakman. Ons gezin was weer gered.
Oorlogsbestemming
In de oorlog van 1914-'18 was ik vrijgeloot vanwege broederdienst, maar toen de lichtingen op waren, ontving ik alsnog een oproep thuis voor een mobilisatie-bestemming. Onze compagnie moest van Weert tot aan Bergen op Zoom loopgraven maken. Met negen man lagen we in Drunen aan een bomenlaantje ingekwartierd, boven op zolder bij slager Van der Ven. In het laantje zat naast de kruidenier een militaire schoenmakerij. Ik dacht ik ga eens voor het raam staan kijken. Op een regenachtige avond roept die meester-schoenmaker mij binnen. „Oh, ben je schoenmaker!”. „Ja”, zei ik, „wat ze hier doen kan ik ook”. Kort en goed, die man zou voor mij aanvragen of ik er mocht komen werken.
Na enkele dagen sta ik in veldtenu met volle bepakking aangetreden op de kazerneplaats voor een grote oefening. Plotseling hoorde ik mijn naam afroepen. „Maka", riep de kapitein. Met een papier in zijn hand stond hij voor onze sectie. „Landstormplichtige Adrianus Maka van de vierde sectie van het 1e bataljon Infanterie. Drie passen voorwaarts”. Ik dacht, nou daar heb je de duvel. En de kapitein verder: „Vanaf heden zijt gij benoemd tot bataljonsschoenmaker van het zoveelste regiment Infanterie. Rechts omkeert, mars!”
Zodoende heb ik dankzij mijn diensttijd, en mijn werk bij Van den Bergh en de PTT al bijna vijfenzeventig jaar volgemaakt als bondslid.
Op 1 november 1984 ontving ik de eremedaille in de orde van Oranje-Nassau voor een zeventig jarig bondslid was er nog nooit een jubilaris geweest. Ze hadden voor mij geen bondsspeld ter beschikking.
De Pijpenclub was een vriendenclub van BW met allemaal verplichte pijprokers van wie de pijpen maar net zichtbaar zijn. Op de achtergrond Café Mie de Hut. Achterste rij 4e van links Gijs van Leur, 6e van links Toon van de Bergh (daarnaast De Jengerd Van den Meerendonk en Willem Walters achteraan 2e van rechts Dirks. En uiterst recht's Jan Hazenberg of Van den Heuvel. Onderaan uiterst links Tinus van Colegem en middenin liggend Charles Meyvaart, 2e van links Jan Groenendaal middelste rij 2e van rechts Jacob Samuel Voltijn.